woensdag 18 december 2013

De woede van de arbeiders en arbeidsters van Bangladesh

De industriezones van Bangladesh, waar honderden textielfabrieken staan die de kledij van de grootste merken en ketens van de wereld produceren, zijn etterende onthullingen van de wreedheid van het globale kapitalistische systeem. Enkele maanden geleden kostte een tragedie het leven aan 1127 arbeiders en arbeidsters toen een fabriek instortte die ondermeer produceert voor H&M en Carrefour. Maar die ramp zal ons niet doen vergeten dat er elke dag doden vallen. Afranselingen en vernederingen in die vrijhandelszones zijn dagelijkse kost. De uitbuiting van de arbeidskracht is 24u op 24 om te antwoorden op de noden van de markt.

In 2006 ontstak heel Bangladesh in een revolte die waarschijnlijk zonder voorga was: arbeiders en arbeidsters staken toen honderden fabrieken en ateliers in brand, ze maakten kapot wat hen dag in dag uit kapotmaakt. De repressie was bloederig en daarna startte de business weer op om de productie te versnellen. En vermits winsthonger geen limieten kent, vermits de reserves aan arbeidskrachten onuitputtelijk lijken, kiezen al deze industrieën voor een koers naar de bodem inzake arbeidsomstandigheden. De tragedies die eruit voortkomen nemen ze er vlotjes bij. Vaak slaat de vlam weer in de pan in Bangladesh. Zonder gedoe en bemiddeling gaan de arbeiders over tot de aanval. Niet om de fabrieken te veranderen. Niet om ze menselijker te maken. Niet om ze over te nemen. Niet om te dialogeren met de opzichters en de directies. Nee. Ze vallen aan om die industriële strafkampen plat te branden. Ze vallen aan om de waakhonden en de meesters fysiek te elimineren. Zoals een week geleden, op 29 november 2013, toen in Gazipur na een zoveelste dode arbeider in één van de grootste textielfabrieken van Bangladesh waar meer dan 18 000 mensen uitgebuit worden, de arbeiders de gebouwen in brand staken. Tien verdiepingen van de fabriek waar de kledij van Marc & Spencer, Zara, Gap,... geproduceerd werden werden verwoest door het zuiverende vuur.

Maar niet alleen in Bangladesh wordt het leven van arbeiders opgeofferd op het altaar van de winst. In de Antwerpse haven, volgen de “ongelukken” elkaar op. Er waren nog maar net tientallen arbeiders vergiftigd op een chemische site toen een accidentele explosie in de Total-raffinaderij twee doden veroorzaakte. En dat is zonder de tientallen “kleine veiligheidsincidenten” per dag mee te tellen waarbij arbeiders verminkt of vergiftigd worden. In Italië, begin december, verwoestte een nachtelijke brand een textielfabriek in Prato. Er vielen vijf doden, want de arbeiders en arbeidsters sliepen ter plekken, in slaapbarakken. In Brazilië werden twee arbeiders gedood toen een kraan op een werf van een toekomstige voetbaltempel, in aanbouw voor het Wereldkampioenschap, instortte (trouwens, laten we niet vergeten dat er vele rellen zijn in Brazilië tegen dit wereldspektakel dat een groot veiligheids- en urbanistisch offensief tegen de armen met zich meebrengt).

De arbeiders en arbeidsters van Bangladesh hebben geen medelijden van niets of niemand nodig. Maar ze smijten ons ook een uitdaging en een waarschuwing in het gezicht: tussen degene die uitbuit en de kapitalistische uitbuiting verdedigt en degene die uitgebuit wordt en in opstand komt kan er alleen maar vuur zijn. Ongelooflijke en afgrijselijke verhoudingen verbinden ons met de hele wereld, een wereld die produceert en vooruitgaat door uit te buiten, door te vergiftigen, door te doden. De kapitalistische verhoudingen bevlekken ons allemaal, zonder uitzondering, met het bloed van de uitgebuiten. Ons dagelijks leven vult zich met dingen, van kledij tot I-phones, van juwelen tot voedsel, die mensenlevens gekost hebben en daarenboven de zakken van enkele miljoenen rijken vullen op een planeet die bevolkt wordt door meer dan zes miljard mensen. Het gaat hier dus niet alleen over de uitbuiting van onze arbeidsuren of over de kloof tussen rijk en arm, het gaat over de uitroeiing van de geest zelf van de mens, de mens die bruut, cynisch, afgestompt en blind geworden is. Het gaat er dus niet om je wat te verontwaardigen over het lot van die arme Banghladeshi, of om je geweten te sussen door bepaalde merken niet te kopen in de waan dat niet alle kapitalistische producten altijd het resultaat van uitbuiting hoeven te zijn, of om weg te zinken in het heersende cynisme van “zo is het nu eenmaal” of “dat raakt mijn koude kleren niet”. Waar het om gaat, is te begrijpen dat als we niet werken aan de vernietiging van het kapitalisme, de vernietiging van haar industrieën, haar infrastructuren, haar bedrijven, haar chefs, we meewerken aan onze eigen vernietiging.